Leen je rijk!

Als kind was ik altijd al vrij spaarzaam. Ik legde iedere maand zoveel mogelijk van mijn zakgeld opzij, zodat ik kon sparen voor een nieuwe trein of spaceshuttle van LEGO. Toen ik ouder werd begon ik met een bijbaantje en spaarde ik voor een andere hobby, namelijk computers.

Het idee dat je eerst moet sparen voordat je iets kon kopen beschouwde ik als iets vanzelfsprekends, totdat ik begon met studeren en opeens bijna gratis geld kon lenen van de IB-Groep (later DUO genoemd). Dat werd zelfs zo aantrekkelijk gemaakt dat het loonde om maximale studiefinanciering op te nemen en dat geld vervolgens op een spaarrekening te parkeren tegen een hogere rente. Dat veel studenten niet van die mogelijkheid gebruik maken en het geld besteden aan allerlei andere dingen is een tweede, maar het leerde mij wel dat het heel aantrekkelijk kan zijn om te lenen in plaats van te sparen.

Lenen loont meer dan sparen

Zo ging ik eind 2015 naar de bank om een hypotheek aan te vragen voor de aankoop van een appartement. Dat was in de tijd dat je nog rustig verschillende appartementen kon bekijken en je zelfs in een stad als Haarlem vaak nog ruimte had om beneden de vraagprijs te bieden. Ik kocht een appartement onder de vraagprijs en door de lage rente waren mijn maandlasten amper hoger dan in de (veel kleinere) studio die ik eerst huurde. De bank hoefde alleen maar een loonstrookje te zien en de rest was zo geregeld.

Door de extreem lage rente zijn er veel meer mensen zoals ik op zoek gegaan naar een koopwoning, met als gevolg dat de huizenprijzen in de grote steden weer de pan uit rijzen. Iedereen steekt zich weer vol in de schulden, omdat kopen op maandbasis nog steeds goedkoper is dan huren of omdat de verwachting is dat de economie zal blijven groeien en huizenprijzen daarom zullen blijven stijgen.

Door de gekte op de huizenmarkt heb ik in anderhalf jaar tijd waarschijnlijk net zoveel vermogen aan overwaarde opgebouwd als dat ik in de afgelopen tien jaar bij elkaar heb gespaard door hard te werken en relatief zuinig te leven! Waarom zou je nog sparen als je rijk kunt worden door te lenen en een huis te kopen?

Huizenmarkt als bron voor nieuwe crisis?

Voor mij als individu is het natuurlijk erg prettig dat de waarde van mijn huis stijgt, maar voor de samenleving als geheel is deze ontwikkeling op de huizenmarkt juist ongezond. Door de stijgende huizenprijzen kunnen we de risico’s van lenen namelijk niet meer goed inschatten.

Banken zien geen risico’s meer, omdat het onderpand van een hypotheek bij stijgende huizenprijzen vanzelf groter wordt dan de hypotheekschuld. Ook makelaars en notarissen zijn enthousiast, want meer transacties en hogere huizenprijzen betekent dat er weer een goede boterham verdiend kan worden. De makelaarskantoren schieten weer als paddenstoelen uit de grond. En dan hebben we natuurlijk de bouwsector, die het orderboek weer kan vullen met nieuwe vastgoedprojecten en renovaties aan bestaande woningen. Door de overwaarde komen huizenbezitters in de verleiding om een nieuwe badkamer, keuken of uitbouw te financieren, want ‘het huis is toch meer waard geworden’.

Zoals je ziet handelt iedereen in deze keten volledig rationeel vanuit zijn eigenbelang, dat is logisch en dat is ook wat je in een kapitalistisch economisch model van iedereen mag verwachten. Maar voor de samenleving als geheel is het uitermate onwenselijk, want de kans op een herhaling van de huizenmarktcrash van 2009 neemt op deze manier alleen maar verder toe.

Tijd voor nieuw beleid!

Wat kunnen we daar dan samen aan doen? Laten we wat mij betreft beginnen met het versneld afbouwen van de hypotheekrenteaftrek, want dat is simpelweg een subsidie die de huizenprijzen alleen maar verder opdrijft. Om huishoudens niet in de problemen te brengen zou je de subsidie ook in stand kunnen houden, maar deze juist gebruiken om het versneld aflossen te stimuleren.

Ook zouden we een voorbeeld kunnen nemen aan Duitsland, waar je eerst een deel moet sparen voordat je een huis kunt kopen. Tegenstanders zeggen dat dat onhaalbaar is met de hoge huizenprijzen in ons land, maar dat is een omkering van oorzaak en gevolg. Juist omdat de Duitsers minder geld mogen lenen voor een huis zijn de prijzen daar veel lager dan in Nederland.

Het wordt tijd dat de politiek (wanneer komt er eindelijk een kabinet??) hier eens goed over nadenkt en een visie gaat uitdragen die de woningmarkt weer gezond kan maken. Nu rekenen we ons rijk, terwijl we ons in werkelijkheid alleen maar dieper in de schulden gestoken hebben…

Frank Knopers

Deze column verscheen eerder op Goudstandaard

Depositogarantiestelsel is een schijnzekerheid

Spaarders hebben er alle vertrouwen in dat hun spaargeld dankzij het depositogarantiestelsel nu veilig is, maar is dat wel terecht? Marketupdate duikt in het depositogarantiestelsel en concludeert dat het volstrekt onvoldoende is om spaarders te compenseren bij het omvallen van een grote bank.

Het is algemeen bekend dat het depositogarantiestelsel maximaal €100.000 per persoon per bank garandeert. Valt de bank om, dan worden haar spaarders voor maximaal dit bedrag gecompenseerd. Eventuele hypotheekschulden worden in dat geval verrekend met de spaartegoeden, wat overigens niet het geval is voor andere soorten leningen bij dezelfde bank. Heb je een gezamenlijke bankrekening, dan wordt er maximaal €200.000 uitgekeerd via het garantiefonds (€100.000 per persoon).

Deze informatie is overal op het internet te lezen, maar het heel moeilijk om terug te vinden wie er precies garant staat en waar het geld vandaan komt waarmee spaarders gecompenseerd worden. Na enig zoekwerk vonden we een paper van De Nederlandsche Bank en het Ministerie van Financiën, dat meer inzicht geeft in de exacte werking van het depositogarantiestelsel.

Depositogarantiestelsel

Alle banken die onder het garantiestelsel vallen moeten ieder kwartaal verplicht een bijdrage leveren aan het depositogarantiefonds. In tien jaar tijd zetten de banken in totaal een bedrag opzij dat gelijk staat aan 1% van alle gedekte spaartegoeden. Daarnaast betalen banken ieder kwartaal een risico-afhankelijke bijdrage en – indien nodig – een extra bijdrage voor het geval de spaartegoeden van de bank tussentijds zijn toegenomen.

De eerste kwartaalbijdrage van de banken aan het fonds was in juli 2012, wat betekent dat het depositogarantiefonds pas in de zomer van 2022 op volle sterkte is. Tegen die tijd ligt er een bedrag is kas waarmee ongeveer één procent van alle gedekte spaartegoeden in geval van nood gecompenseerd kan worden. De Nederlandse banken storten per jaar ongeveer € 450 miljoen in het fonds. Naar verwachting dragen de banken uiteindelijk € 3,5 tot € 4 miljard bij. De precieze omvang van de bijdrage is afhankelijk van het totale spaartegoed bij de banken.

Het geld in het depositogarantiefonds wordt beheerd door een stichting, die tevens bepaalt waar de reserves van het fonds in belegd moeten worden. De stichting werkt hiervoor samen met de Nederlandsche Bank. Volgens de paper wordt dit vermogen naar alle waarschijnlijk belegd in staatsobligaties. Het rendement dat daarmee wordt behaald blijft in het depositogarantiefonds.

Wat gebeurt er als een bank omvalt?

Valt een bank om, dan moeten alle spaarders gecompenseerd worden uit het garantiefonds. Indien dat bedrag groter dan wat het garantiefonds in kas heeft, dan moeten overige banken in één keer maximaal 5% van hun eigen vermogen neerleggen. Maar als de Nederlandsche Bank van mening is dat daarmee de financiële stabiliteit in gevaar komt zal die het maximum verlagen.

Uitbetaling van spaarders onder depositogarantiestelsel (Bron: DNB)

Is dat bedrag dan nog steeds niet toereikend, dan zal het depositogarantiefonds het resterende bedrag lenen op de kapitaalmarkt en de rente over deze lening betalen uit de kwartaalbijdrage van banken. Dit wordt verder beschreven in de volgende passage uit de paper.

Als het dgs geactiveerd wordt en het fonds daardoor uitgeput dreigt te raken, zal de DNB, zoals hiervoor beschreven, direct een ex post bijdrage van de banken verlangen. Indien banken door de ex post bijdrage de prudentiële grens van 5% van het eigen vermogen bereiken, zal er een tekort ontstaan. Aangezien DNB een tekort om monetaire redenen niet mag financieren zal de Stichting daarom de mogelijkheid hebben om in dat geval financiering aan te trekken.

Conclusie

Met de herziening en uitbreiding van het depositogarantiestelsel werd voorkomen dat spaarders massaal geld van de bank zouden halen. Mede dankzij deze maatregel en dankzij het besluit om de grens in de hele eurozone gelijk te trekken naar €100.000 kwam de rust op de financiële markten weer terug. In dat opzicht is het garantiestelsel zeer succesvol gebleken. Kijken we echter onder de motorkap van het Nederlandse depositogarantiestelsel, dan kunnen we niet anders concluderen dan dat het een boterzachte garantie is.

Sinds 2012 zetten banken ieder kwartaal wat geld opzij voor het garantiefonds, maar de bedragen zijn volstrekt onvoldoende om bezorgde spaarders gerust te stellen. Komt één van de drie grote banken in Nederland in de problemen, dan is het garantiefonds nog niet eens een doekje voor het bloeden. Andere banken moeten dan te hulp schieten, maar die zullen er in een dergelijk scenario ook niet best voor staan. Waar het uiteindelijk op zal uitdraaien is dat het depositogarantiefonds geld moet lenen om spaarders van de omgevallen bank te compenseren. De inleg van banken in het garantiefonds is dan nodig om de rente op die lening te betalen.

We kunnen concluderen dat het depositogarantiestelsel in Nederland niet veel meer is dan een schijnzekerheid voor spaarders. Het is alsof je een paar tientjes opzij zet om een mogelijke tegenvaller van duizenden euro’s op te vangen. In ieder ongunstig scenario zal de reserve van het depositogarantiestelsel volstrekt onvoldoende blijken en ben je als spaarder overgeleverd aan de centrale bank als ‘lender of last resort’. Spaarder, wees gewaarschuwd!

Dit artikel verscheen eerder op Marketupdate